Instrumentenpaneel: Weergaven en functies

Het instrumentenpaneel wordt in verschillende uitvoeringen gemonteerd. De functies van het instrumentenpaneel worden in meerdere displaygedeelten afgebeeld. Naast de optische weergaven worden bovendien nog akoestische waarschuwingen gegeven. Het instrumentenpaneel is geschikt voor diagnose via diagnosetesters. Bovendien zijn zelftestfuncties geïntegreerd. De boordcomputerfunctie kunnen worden gecodeerd. De functies worden aangegeven via:

Wijzerinstrumenten:

LC-display-gedeelte 1:

LC-display, displaygedeelte 2:

Controle- en waarschuwingslampen: In het instrumentenpaneel bevinden zich de volgende 24 controle- en waarschuwingslampen (als symbolen of tekst):

Akoestische waarschuwingen/meldingen: akoestische waarschuwingen/meldingen worden worden in aanvulling op sommige controle- en waarschuwingslampen (met uitzondering van de richtingaanwijzers) via een luidspreker als afzonderlijke toon of als opeenvolgende tonen gegeven:

Gebeurtenis/waarschuwing

Uitgave

Prioriteit

Frequentie richtingaanwijzers

synchroon met optische richtingaanwijzercontrole

1

Contactsleutelwaarschuwing (alleen USA)

onderbroken

1

Veiligheidsgordelwaarschuwing (landenuitvoeringen)

onderbroken

1

Snelheidswaarschuwing (alleen Golfstaten)

eenmalig

1

Parkeerrem aangetrokken

onderbroken

2

Te hoge koelvloeistoftemperatuur

enkelvoudig

2

Bandenpechmelding (RPA) (spanningsverlies)

enkelvoudig

2

Oliepeil (olieverlies/olieverbruik)

enkelvoudig

2

DSC-storing

enkelvoudig

2

Limiet-waarschuwing boordcomputer (instelbaar)

enkelvoudig

2

Versnellingswaarschuwing SMG

enkelvoudig

2

Verlichting aan

onderbroken

3

Buitentemperatuur ≤ 3°C

enkelvoudig

3

 

Beknopte beschrijving van het onderdeel

K-bus

De K-bus (carrosserie-elektronica) dient voor de gegevensuitwisseling tussen de regeleenheden van de carrosserie-elektronica en het instrumentenpaneel. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.

PT-CAN-bus

De PT-CAN-bus (Powertrain-CAN-bus) dient voor de gegevensuitwisseling tussen de motorelektronica, de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) en het instrumentenpaneel. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen. Bij de automatische transmissie is de EGS-regeleenheid mee aangesloten.

D-bus

De D-bus (Diagnose-bus) dient voor de gegevensuitwisseling tussen het instrumentenpaneel en een tester. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.

Voor regeleenheden, die niet over een diagnosedraad beschikken en aangesloten zijn op de K-bus, voert het instrumentenpaneel de gatewayfunctie voor het telegramtransport voor de diagnose uit.

BYTEFLIGHT

De byteflight is via de als Gateway werkende veiligheids- en informatiemoduul (SIM) op de K-bus aangesloten. Via deze busverbinding wordt de informatie van de satellieten SBSL en SBSR naar het instrumentenpaneel gestuurd.

Instrumentenpaneel

In het instrumentenpaneel zijn regeleenheid, schakelingen voor de signaalverwerking, de spanningsvoorziening en de bedienings- en weergave-elementen geïntegreerd.

Het instrumentenpaneel heeft de Master-functie voor andere Bus-deelnemers en verbindt als Gatewaymoduul de PT-CAN-bus (Powertrain-bus), de K-bus (carrosserie-elektronica-bus), de D-bus (diagnose-bus) en de byteflight met elkaar. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen. Het instrumentenpaneel ontvangt bovendien rechtstreeks signalen van sensoren.

Codeergegevens en permanente tellerstanden worden in het instrumentenpaneel opgeslagen.

Met de beide toetsen S/R (Set/Reset), links en het kloksymbool (rechts) zijn de volgende instellingen mogelijk:

S/R-toets:

Kloksymbool-toets (rechts):

Stuurkolomschakelaar (LSS)

Met de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) kan de verwerking van de boordcomputer worden geactiveerd. Bovendien kan hiermee de digitale klok of de buitentemperatuurmeter worden gekozen.

Verlichtingschakelcentrum (LSZ)

Het lichtschakelcentrum (LSZ) regelt de verlichting van het instrumentenpaneel. Het lichtschakelcentrum (LSZ) regelt ook de lichtsterkte van de wijzerplaat- en wijzerverlichting en de displayverlichting. De informatie wordt d.m.v. gegevenstelegrammen via de K-bus naar het instrumentenpaneel gestuurd.

Belangrijkste functies

Gereedheid

Het instrumentenpaneel is vanaf klem 30 (klem R en klem 15 UIT) bedrijfsklaar. De niet benodigde schakeldelen zijn uitgeschakeld, om de ruststroom te beperken (Sleep-Mode). De klokmoduul loopt door, voor real time, SIA-tijd, periodieke buitentemperatuurmeting. Interrupts van de K-bus en S/R-toets worden uitgevoerd. K-bus en indicaties zijn vanf klem 30 ingeschakeld inactief.

Voor het weergaven van de afgelegde afstand en de tijd kan het instrumentenpaneel met de S/R-toets worden gewekt. Na 25 seconden gaat het instrumentenpaneel weer op de Sleep-Mode over. Tijdens de weergave worden geen bussen gewekt.

De aanduiding voor de ingeschakelde versnelling, Check-Control-controlelamp en de sensor voor het koelvloeistofpeil, de remblokken enz. worden vanaf klem 15 AAN actief. De communicatie met de motor-, versnellingsbak- en onderstelregeleenheden gebeurt via de PT-CAN-bus. Alle aansluitingen van het instrumentenpaneel zijn actief.

De status van klem 30h (klem 50 startmotor) wordt verkregen via een digitale ingang en de systemen ter beschikking gesteld. Tijdens het starten is de analyse van signaalingangen beperkt. Bij ingesloten klem 30 worden geen A/D-conversies uitgevoerd. Digitale ingangsinformatie, b.v. van toetsen, wordt dan ook niet gebruikt.

Te lage/te hoge spanning

De spanningsvoorziening van het instrumentenpaneel gebeurt met een regelaar. De regelaar compenseert spanningsschommelingen van het boordnet in het gebied van 9 V tot 16 V.

Te lage spanning: De boordnetspanning wordt vanaf klem 30 elke 30 milliseconden gemeten. Vanaf een spanning van circa 7,5 V wordt een te lage spanning herkend. Dan is het niet meer mogelijk om informatie op het EEPROM weg te schrijven of te raadplegen. Vóór een mogelijke reset i.v.m. een te lage spanning zorgt het instrumentenpaneel voor een gegevensbeveiliging.

Te hoge spanning: bij een spanning >16 V wordt een te hoge spanning herkend. De microcontroller neemt maatregelen voor de beveiliging van de hardware. Gegevens (km-stand, SIA-gegevens, tijd, datum, enz.) of toestanden gaan dankzij de gelijktijdige opslag niet verloren. De controle- en waarschuwingslampen worden gedurende de te hoge spanning uitgeschakeld of gedimd.

Redundante verbinding: regeleenheid DSC - regeleenheid instrumentenpaneel

De regeleenheden van de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) en het instrumentenpaneel communiceren via de PT-CAN-bus met elkaar. Bovendien zijn de beide regeleenheden voor een redundante gegevensuitwisseling nog met draden met elkaar verbonden.

Via een draad wordt het door de DSC-regeleenheid verwerkte afstandssignaal van de ABS-toerentalsensor linksachter overgebracht. Dit signaal dient voor het berekenen van de afgelegde afstand en de rijsnelheid.

Via een andere draad wordt het signaal voor de aansturing van de waarschuwingslamp ABS overgebracht. Dit signaal wordt bij functiestoringen in het remregelsysteem en bij het uitvallen van de PT-CAN-bus uitgegeven. Bovendien wordt bij het ontbreken van dit signaal op deze draad het wegvallen van de stekkerverbinding op de DSC-regeleenheid herkend (wettelijke voorschriften).

Opslag redundante gegevens

Voor de functie redundant gegevensopslag zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Service-intervalmelding (SIA)

Voor de functie service-intervalmelding (SIA) zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

KeyReader en SAM 1

Voor de functie KeyReader en SAM 1 zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Gateway-functie

Het instrumentenpaneel is de interface tussen de K-bus, PT-CAN-bus en diagnose-bus. Het instrumentenpaneel communiceert met andere regeleenheden in de auto via de (eendraads-) K-bus en de (tweedraads-) PT-CAN-bus. Hierbij verstuurt/ontvangt het instrumentenpaneel berichten naar/van de busdeelnemers. De aansluiting op de diagnosetester gebeurt via de (eendraads-) diagnosebus.

Het instrumentenpaneel voert de volgende Gateway-functies in de busaansluitingen uit:

Voor regeleenheden zonder diagnose-aansluiting voert het instrumentenpaneel de dialoog met de diagnosetester. Hiertoe zet het instrumentenpaneel de K-bus-telegrammen van deze regeleenheden op de diagnose-bus over.

Voorbeeld (alleen voor USA): Bij de tweetraps remkrachtmelding (Brake Force Display) wordt door de DSC-regeleenheid (PT-CAN-bus) de informatie vertraging in langsrichting (remmen) naar het instrumentenpaneel verstuurd. Bij het overschrijden van een in het instrumentenpaneel gecodeerde grenswaarde, ontvangt het lichtschakelcentrum (LSZ) via de K-bus de aanwijzing om de remlichten met fase 1 of met fase 2 aan te sturen.

De informatiestroom via de busaansluitingen gaat als volgt:

---> DSC === PT-CAN === instrumentenpaneel ---- K-bus ---- LSZ --->

Opmerking: Voor de diagnose zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Verlichting en dimmen

Verlichting: Het instrumentenpaneel is vanaf klem R AAN verlicht. Voor het inschakelen van de verlichting wordt het signaal Licht AAN via de K-bus door het lichtschakelcentrum (LSZ) naar het instrumentenpaneel gestuurd. De voedingsspanning wordt door een schakelaar in het instrumentenpaneel geleverd.

De snelheidsmeter en toerenteller worden d.m.v. spleetverlichting (geëmitteerd licht tussen de wijzerplaatring en het wijzerplaat) verlicht. De LC-display-gedeelten 1 (in de snelheidsmeter) en 2 (programma- en versnellingsaanduiding) zijn uit oranjegekleurde segmenten opgebouwd.

De de lichtsterkte van de wijzerplaat-, meter- en displayverlichting (dimming) wordt door het lichtschakelcentrum (LSZ) geregeld. Voor het aansturen van de dimming verwerkt het lichtschakelcentrum (LSZ) de signalen van de lichtsterkteregelaar (dimwiel) en de fotocel op het lichtschakelcentrum (LSZ) om de omgevingslichtsterkte vast te stellen. Het dimsignaal wordt via de K-bus verstuurd.

snelheidsaanduiding

De rijsnelheid wordt vanaf klem 15 AAN aan de hand van het momentele aantal afstandsimpulsen van de ABS-regeleenheid afgeleid. De rijsnelheid wordt analoog in het linker wijzerinstrument weergegeven. De wijzer wordt aangedreven door een stappenmotor. De schaalindeling is specifiek voor de diverse landen (landenuitvoering).

toerenteller

De informatie over het actuele motortoerental wordt vanaf klem 15 AAN door de motorelektronica via de PT-CAN-bus naar het instrumentenpaneel gestuurd.

Het toerental wordt in het rechter wijzerinstrument weergegeven. Het toerental wordt in omwentelingen per minuut (t/min) aangegeven. Een rood waarschuwingsveld geeft een te hoog toerental aan. De wijzer wordt aangedreven door een stappenmotor.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Een signaal dat met de koelvloeistoftemperatuur overeenkomt ontvangt het instrumentenpaneel vanaf klem 15 AAN via de PT-CAN-bus van de motorelektronica. Deze informatie wordt analoog het kleine wijzerinstrument rechts in de toerenteller aangegeven. De wijzer wordt aangedreven door een stappenmotor. Bij een hoge temperatuur beweegt de naald zich maximaal tot het midden van het rode waarschuwingsgebied. Het waarschuwingsveld is tegelijkertijd een controlelamp. Door geschikte schakelmaatregelen wordt na een warmstart voorkomen dat de weergave naar het rode waarschuwingsgebied gaat.

Onafhankelijk van de stand van de naald kan door de motorelektronica via de PT-CAN-bus een aanduiding voor een te hoge temperatuur worden ingeschakeld.

brandstofmeter

De tankvlotters L en R worden door de schakelregelaar in het instrumentenpaneel met 5 V gevoed. De signalen van de beide tankvlotters worden gescheiden ingelezen. De tankinhoud wordt in het instrumentenpaneel aan de hand van de signalen van de tankvlotters en andere waarden berekend. De berekende tankinhoud wordt analoog door het kleine wijzerinstrument links in de toerenteller weergegeven. De wijzer wordt aangedreven door een stappenmotor.

Bij het bereiken bij een in de fabriek gecodeerde reservedrempel (standaard = 8 liter) wordt bovendien een tankreserve-waarschuwingslamp ingeschakeld. Flikkeren van de lamp wordt d.m.v. hysterese van de software voorkomen.

De gegevens die met de brandstofvoorraad overeenkomen, worden als telegrammen via de PT-CAN-bus, de K-bus en de diagnose-bus aan de regeleenheden en de werkplaats ter beschikking gesteld.

Afstandsweergave

Vanaf klem 15 AAN levert de ABS-regeleenheid het afstandssignaal aan de regeleenheid van het instrumentenpaneel. Aan de hand van het afstandssignaal wordt de afstand in stappen van 10 m afgeleid. In het geheugen van de kilometer- en dagteller (GWSZ en TWSZ) worden worden de waarden bij elkaar opgeteld. Elke kilometer wordt door de kilometerteller (GWSZ) opgeslagen.

In verband met vervangingen vindt elke 100 km een redundante opslag van de km-stand en de SIA-gegevens in het lichtschakelcentrum (LSZ) plaats. Tegelijkertijd worden de kilometerstand en de SIA-gegevens via een K-bus naar de elektronische wegrijbeveiliging (EWS) verstuurd. (Met de gegevens van de EWS wordt de klantontvangstsleutel voorzien)

De totale afgelegde afstand wordt specifiek voor het betreffende land in km of miles aangegeven. De waarde wordt als zescijferig getal weergegeven. De melding in het LC-display vindt plaats vanaf klem R AAN of bij klem 30 gedurende 25 seconden na de bediening van de S/R-toets.

De afgelegde afstand wordt ook specifiek voor het betreffende land in km of miles aangegeven. De waarde wordt als viercijferig getal weergegeven. De melding in het LC-display vindt vanaf klem R AAN plaats, nauwkeurig op eentiende kilometer of eentiende mijl.

De kilometerteller en de dagteller kunnen onafhankelijk van klem R AAN worden ingeschakeld. Beide afstanden worden altijd tegelijkertijd aangegeven. De dagteller kan met de S/R-toets vanaf klem R AAN willekeurig vaak op nul worden teruggezet.

Digitale klok

Met klem R AAN verschijnt als eerste melding de service-intervalmelding (SIA) gedurende 5 seconden in display 1. Tijdens deze tijd worden bedieningen van de axiale toets in de stuurkolomschakelaar (LSS) voor de richtingaanwijzers genegeerd. Vervolgens wordt de tijd weergegeven. De tijd kan met de S/R-toets en de kloksymbool-toets in het instrumentenpaneel alsmede met de boordcomputer worden ingesteld. Een niet ingestelde klok wordt, bijv. na een langdurige onderbreking van klem 30, d.m.v. streepjes met knipperende dubbele punten aangegeven.

De tijd wordt vanaf klem R voor weergave in de multi-informatieradio (MIR) of het centrale informatiedisplay (CID) via de K-bus verstuurd.

De tijd kan, afhankelijk van de codering, in de 12-uur stand of in de 24-uur stand worden weergegeven. Omschakelen is mogelijk door de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) lang (> 5 seconden) ingedrukt te houden. De 12-uur instelling wordt door het activeren van AM en PM aangegeven.

Tijd instellen met S/R-en kloksymbool-toets:

Instelmodus oproepen

Uren instellen:

Minuten instellen:

Klok opnieuw starten:

Klok instellen via de boordcomputer:

Bij een wijziging van de minuten-instelling worden de seconden op nul gezet.

Manipulatiepunt

Het indicatiepunt wordt links naast de dagteller in het LC-display-gedeelte 1 aangegeven. De inschakeling gebeurt als een vergelijking tussen het in het instrumentenpaneel en het in het lichtschakelcentrum (LSZ) opgeslagen chassisnummer (redundante gegevensopslag) geen congruentie aanwezig is. Een mogelijke oorzaak hiervoor is een vervanging van deze regeleenheden.

OPMERKING: Zie voor de standaardisatie van chassisnummers (uitschakeling van het indicatiepunt) en vervanging van regeleenheden de functiebeschrijving instrumentenpaneel. Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Check-Control-controlelamp

Voor de Check-Control-controlelamp (lampenstoring) zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Controle- en waarschuwingslampen:

De controle- en waarschuwingslampen (symbolen of opschriften) worden via LED's verlicht. Enkele LED's zijn tweekleurig uitgevoerd.

Weergave / symbool

Kleur

Aansturing van

Actief vanaf

Richtingaanwijzer, links en rechts

Groen

LSZ (K-bus)

Klem R, waarschuwingsknipperlichten klem 30

Laadstroomcontrolelamp (klem 61)

Rood

DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

Grootlicht / lichtsignaal

Blauw

LSZ (K-bus)

Klem R

Oliedruk te laag

Oliepeil te laag

Rood

Geel

DME (PT-CAN-bus) of oliedrukschakelaar (bij 4-cilindermotor) DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

ABS (antiblokkeersysteem) inactief

Geel

DSC via afzonderlijke draad

Klem 15

Algemene remwaarschuwingslamp:

- Parkeerrem - remvloeistofpeil te laag - EBV (elektronische remkrachtverdeling) inactief

DBC (Dynamische remcontrole) inactief (indien gecodeerd)

Geel / rood

Rood rood rood

Geel

 

Handremschakelaar DSC (PT-CAN-bus) DSC (PT-CAN-bus)

DSC (PT-CAN-bus)

 

Klem 15

 

Klem 15

Remblokslijtage

Geel

Rembloksensoren en algorithme in instrumentenpaneel

Klem 15

Mistlampen

Groen

LSZ (K-bus)

Klem 15 en klem 58

Mistachterlicht (niet USA)

Geel

LSZ (K-bus)

Klem 15 en klem 56

EPS (elektromechanische stuurbekrachtiging)

Geel

EPS (PT-CAN-bus)

Klem 15

Bandenpechmelding (RPA) (spanningsverlies) / uitval van het systeem resp. bij initialisering (bandenwissel, spanningswijziging)

Geel

 

Rood

DSC (PT-CAN-bus)

Klem 15

Airbag

Rood

ASE (K-bus)

Klem 15

Gordel omdoen (landspecifiek codeerbaar)

Rood

ASE (K-bus)

Klem 15

Check-Control (lampfout)

Geel

LSZ (K-bus)

Klem 15

Transmissienoodprogramma

Geel

EGS/SMG (PT-CAN-bus)

Klem 15

EML (elektronische motorvermogensregeling)

Geel

DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

Motorelectronica (SERVICE ENGINE SOON in USA)

Geel

DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

ASC (automatische stabiliteitscontrole) (regelt of is inactief)

Geel

DSC (PT-CAN-bus)

Klem 15

DTC (Dynamische tractiecontrole) regelt

Geel

DSC (PT-CAN-bus)

Klem 15

Koelvloeistofpeil te laag

Geel

Koelvloeistofpeilschakelaar

Klem 15

Te hoge koelvloeistoftemperatuur

Rood

DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

Open tankdop (CHECK GAS CAP, alleen USA)

Geel

DME (PT-CAN-bus)

Klem 15

Brandstofreserve

Geel

Tankvlotter en algorithme in instrumentenpaneel

Klem 15

 

Veiligheidsgordelwaarschuwing (Seat Belt Reminder)

De akoestische veiligheidsgordelwaarschuwing wordt voor de EU (USA: Seat Belt Reminder) voor bestuurders- en passagierszijde uitgegeven. De uitgifte van de veiligheidsgordelwaarschuwing is mogelijk door de montage van gordelsloten die tot nu toe alleen in US-modellen werden toegepast. Bovendien wordt via de stoelbezettingsherkenning (SBE) herkent of de passagiersstoel is bezet. Na een afstand van 100 meter of tijdens het rijden zorgt het instrumentenpaneel voor een intermitterende akoestische waarschuwing gedurende maximaal 90 seconden.

De gordelslotinformatie wordt via de K-bus aan het instrumentenpaneel overgebracht.

Predrive-Check

Voor de Predrive Check zie de functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Boordcomputerfuncties

De functie boordcomputer in het instrumentenpaneel kan in twee versies worden gecodeerd.

In de Low-versie voor de boordcomputer wordt in LC-display-gedeelte 1 alleen de buitentemperatuur aangegeven. De tijd wordt dan alleen op het radiodisplay aangegeven. De tijd wordt echter met de S/T-toetsen in het instrumentenpaneel ingesteld.

In de High-versie voor de boordcomputer kunnen de afzonderlijke functies in de gecodeerde volgorde na elkaar worden opgeroepen. Hiertoe de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) indrukken. De functies worden voortdurende getoond op de displaygedeelte 1 van de LCD, resp. op de multi-informatieradio (MIR) resp. op het centrale informatiedisplay (CID).

De eenheid voor de boordcomputerfunctie wordt overeenkomstig de codering op het LC-display aangegeven (l/100 km, km/l, mls/gal US of mls/gal UK).

Bij auto's zonder radio is geen buitentemperatuurmeter aanwezig. Bij deze auto's wordt alleen de tijd in de onderste regel in LC-display 1 aangegeven.

De volgorde van de in LC-display 1 aangegeven boordcomputerfuncties is altijd gelijk.

Er is een combinatiemogelijkheid van de tijd met de buitentemperatuur, afhankelijk van de uitvoering in het display.

Opmerking: Voor auto's zodner de speciale uitvoering radio is er geen buitentemperatuurmeter in het instrumentenpaneel. Er wordt uitsluitend de tijd in de onderste regel in LC-display 1 aangegeven.

Bij een knipperende buitentemperatuurmeter (temperatuur ≤ 3°C) verdwijnen alle op dat moment aangegeven boordcomputerfuncties.

Boordcomputermeldingen in LC-display-gedeelte 1

Bij klem R AAN toont de boordcomputer de als laatste weergegeven boordcomputerfunctie. Door het kort indrukken (< 2 seconden) van de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) kunnen andere meldingen worden opgeroepen. Door het lang indrukken (> 2 seconden) kunnen instellingen resp. reset van de geselecteerde computerfuncties worden gekozen.

De boordcomputerfuncties gemiddeld verbruik en gemiddelde snelheid kunnen door het indrukken (< 2 seconden) van de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) worden teruggezet. De berekening van de gemiddelde waarde van de beide weergaven wordt dan opnieuw gestart.

Bij het bereiken van de Limiet-waarschuwing (of snelheidswaarschuwing, landenuitvoeringen) knippert de in LC-display 1 aangegeven snelheidswaarde. Een waarschuwingstoon wordt uitgegeven.

Distance to junction

De afstand tot de eerstvolgende afslag ontvangt het instrumentenpaneel van de navigatiecomputer, via de K-bus. De afstandsaanduiding wordt getrapt in het LC-display 1 aangegeven.

Als de auto een afslag nadert, dan wordt de afstand van 400 meter tot 100 meter in stappen van 100 meter aangegeven.

Vanaf 100 meter wordt de afstand vervolgens in stappen van 10 meter aangegeven.

OPMERKING: Bij hogere snelheden, bijv. op de snelweg, worden de afstandsaanduidingen al 1000 m vóór de afslag (afslag) aangegeven.

Na de afslag verschijnt weer de hiervoor aangegeven boordcomputerfunctie.

Boordcomputerinformatie in multi-informatieradio (MIR)

Bij auto's met een multi-informatieradio (MIR) worden de boordcomputerfuncties ook in het radiodisplay aangegeven. Bovendien wordt de boordcomputerfunctie gemiddeld verbruik 2 aangegeven. De lijst kan met de draai-drukknop worden gescrollt. Een datumwijziging is mogelijk.

Instellingen die via de draai-drukknop worden uitgevoerd, zoals eenheden of reset, worden per gegevenstelegram naar het instrumentenpaneel gestuurd. Hiermee worden dan de bestaande gegevens geactualiseerd.

De datum wordt in het instrumentenpaneel beheerd en in het radiodisplay aangegeven.

OPMERKING: na een spanningsonderbreking (b.v. vervangen van de accu) wordt het in het instrumentenpaneel opgeslagen actuele jaartal aangegeven.

Boordcomputerinformatie in het centraal informatiedisplay (CID) navigatiesysteem

Bij auto's met een High-navigatiesysteem worden de boordcomputerfuncties in het centraal informatiedisplay (CDI) aangegeven. De navigatie-aanwijzingen Distance to junction (afstand tot de volgende afslag) worden parallel in het instrumentenpaneel aangegeven.

Instellingen die via de draai-drukknop op het bedieningsgedeelte van het navigatiesysteem worden uitgevoerd, zoals eenheden of reset, worden per gegevenstelegram naar het instrumentenpaneel gestuurd. Hiermee worden dan de bestaande gegevens geactualiseerd.

De datum kan in de functie ”Instellingen” op het centraal informatiedisplay (CDI) worden ingesteld. De datum wordt echter in het instrumentenpaneel beheerd en aangegeven (in het centraal informatiedisplay (CDI) geen statusregel).

Buitentemperatuurmeter

De buitentemperatuur wordt via een sensor (NTC-weerstand) in de bumper geregistreerd. De sensor is op de spanningsvoorziening van het instrumentenpaneel aangesloten. De van de sensor afkomstige analoge spanningswaardeu wordt in het instrumentenpaneel gedigitaliseerd. Hierna wordt deze afhankelijk van de motortemperatuur en de rijsnelheid voor het display aangepast.

Als de buitentemperatuur wordt aangegeven, kan de weergave van de eenheden worden omgeschakeld. Door het lang (> 5 seconden) indrukken van de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) wordt de eenheid van °C naar °F en omgekeerd gewijzigd.

Vanaf klem R AAN kan de weergave door 'Verder'-toetsen met de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) worden gewijzigd. De volgorde is: tijd, buitentemperatuur, gemiddeld brandstofverbruik, actieradius, gemiddelde snelheid. Bij het loslaten van de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) wordt naar de volgende functie verdergegaan.

Als de buitentemperatuur lager wordt dan +3°C, dan wordt de akoestische buitentemperatuurwaarschuwing geactiveerd. De buitentemperatuurweergave knippert dan een aantal seconden. De buitentemperatuurwaarschuwing kan door het kort indrukken (< 2 seconden) van de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS) worden afgebroken. Na het afbreken verschijnt weer de hiervoor actieve boordcomputerfunctie.

Afhankelijk van de codering blijft de buitentemperatuurmeter na een waarschuwing in het display staan of wordt naar de laatst aangegeven boordcomputerfunctie (b.v. tijd) teruggekeerd.

Tijdens een SIA-melding wordt geen buitentemperatuurwaarschuwing uitgegeven.

Bij temperaturen beneden -5°C knippert de temperatuuraanduiding niet reeds bij klem R AAN. De aanduiding gaat pas knipperen na het doorlopen van de weergavemogelijkheden met de axiale toets in de richtingaanwijzerschakelaar (LSS).

De volgende buitentemperatuurwaarschuwing is bij het overschrijden van +6°C en het hierna opnieuw naar beneden overschrijden van +3°C of bij het opnieuw inschakelen van klem R mogelijk.

Car- en Key-memory.

Voor de Car- en Key-memoryfuncties zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Programma- en versnellingsweergave

Het LC-display-gedeelte 2 voor de programma- en versnellingsweergave bevindt zich onder de controle- en waarschuwingslampen, tussen de grote wijzerinstrumenten. In LC-display-gedeelte 2 wordt bij auto's met automatische transmissie en bij de sequentiële geschakelde versnellingsbak (SMG) de ingeschakelde versnelling en het geselecteerde transmissieprogramma aangegeven. Bij een storing wordt het symbool transmissienoodprogramma met een afzonderlijke controlelamp aangegeven. De weergavefunctie is codeerbaar. De gecodeerde functie (zonder, automaaat, SMG) wordt vanaf klem 15 AAN weergegeven.

Programmamodus (links)

M (= handmatig)

S (= Sport)

D (= automatische modus, alleen SMG)

F (= storing, alleen SMG)

Keuzestand (rechts)

P

R

N

D

1 tot 6

De SMG-weergave kan ook na klem 15 R UIT nog zo lang worden weergegeven, als de SMG-regeleenheid gegevens verstuurt. Bovendien kan de SMG de melding knipperend weergeven en een akoestische waarschuwing via de PT-CAN-bus activeren.

Bij de automatische transmissie en de SMG wordt de transmissie-informatie door de transmissieregeleenheid via de PT-CAN-bus verstuurd. De door het instrumentenpaneel ontvangen gegevens worden vanaf klem 15 AAN aangegeven. Een storing van de transmissie of het uitvallen van de PT-CAN-communicatie leidt tot het aangeven van het transmissienoodprogramma met een afzonderlijke controlelamp. De functie is codeerbaar. Bij het uitvallen van een bericht wordt een storing in het instrumentenpaneel opgeslagen.

Bij auto's met geschakelde versnellingsbak wordt het achteruitrijsignaal vai een stekkerpin ingelezen. Om ok bij handgeschakelde versnellingsbakken het achteruitrijsignaal via de K-bus door te kunnen geven, is op het instrumentenpaneel voor dit signaal een digitale ingang aanwezig. Als het instrumentenpaneel is gecodeerd voor een handgeschakelde versnellingsbak, leest hij de informatie over deze ingang uit. De actuele status ”Achteruitversnelling ingeschakeld” wordt altijd via de K-bus aan de andere busdeelnemers, zoals spiegelgeheugen, Park Distance Control (PDC), enz. ter beschikking gesteld.

OPMERKING: Bij SMG knippert na het afzetten de keuzestand N. Het knipperen is een optische aanwijzing betreffende het mogelijk wegrollen van de auto.

Aanwijzingen voor de service

Testfuncties: De testfuncties dienen voor het controleren van de coderingen en de storingsdiagnose zonder diagnosetester. Zie daartoe functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden

Exportuitvoering

Exportlanden

USA: Varianten bij controle- en waarschuwingslampen:

De contactsleutelwaarschuwing is in de USA wettelijk voorgeschreven. De intermittierende waarschuwingstoon klinkt, als bij klem 15 UIT de contactsleutel is aangebracht en het bestuurdersportier wordt geopend. De waarschuwingstoon wordt beëindigd door het verwijderen van de contactsleutel, door het sluiten van het bestuurdersportier of na 30 minuten.

De veiligheidsgordelwaarschuwing wordt bij klem 15 AAN geactiveerd, als het gordelcontact niet is gesloten. De intermitterende akoestische waarschuwing duurt maximaal 6 seconden. Vervolgens blijft alleen de controle- en waarschuwingslamp verder branden.

Golfstaten: na het overschrijden van de in de fabriek gecodeerde wettelijke snelheidslimiet van 120 km/h klinkt een enkelvoudige waarschuwingstoon (Limiet-waarschuwing). De volgende snelheidswaarschuwing kan pas worden geactiveerd, nadat de snelheid weer meer dan 4 km/h lager is geweest dan de snelheidslimiet. Bij het bereiken van de grenswaarde voor de snelheidswaarschuwing gaat de snelheidswaarde in LC-display 1 knipperen.

Japan: De akoestische achteruitrijwaarschuwing en de akoestische afstandswaarschuwing worden via de externe gong uitgegeven.

Diagnose

Voor de diagnose zie functiebeschrijving instrumentenpaneel: Interne testfuncties, service-intervalmelding (SIA), maatregelen bij het vervangen van regeleenheden