De nieuwe generatie 6-cilinder benzinemotoren (NG6) is met een doorontwikkeling voortgezet.
Met de nieuwe 6-cilinder benzinemotor N54 met drukvulling en directe inspuiting, begint BMW opnieuw in de turbo-technologie.
Bij de nieuwe turbomotor wordt de directe inspuiting van de 2e generatie (DI2) toegepast. De directe inspuiting (HPI: High Precision Injection) levert aanvullende mogelijkheden voor het berekenen van de inspuithoeveelheid en de inspuitduur (meervoudige inspuitingen afhankelijk van belasting en toerental tot 3-maal) evenals bij de mengselverdeling in de verbrandingsruimte. Daardoor kunnen vermogen, motorkoppel, verbruik en uitstoot van schadelijke stoffen positief worden beïnvloed.
Als gevolg van de mengselkoeling door de direct ingespoten brandstof, kan de compressie worden verhoogd t.o.v. een turbomotor met inlaatbuisinspuiting. Dit zorgt voor een beter rendement.
Door de toepassing van directe inspuiting ontstaat een homogene mengselvorming in de gehele verbrandingsruimte. Homogene mengselvorming betekent dat de brandstof-lucht-verhouding zoals bij de inlaatbuisinspuiting stöchiometrisch (lambda = 1) wordt geregeld.
(Met stöchiometrisch wordt een brandstof-lucht-verhouding van 14,8 kilogram lucht op 1 kilogram brandstof bedoeld.) Door de homogene mengselvorming kan een conventioneel systeem voor de nabehandeling van het uitlaatgas worden toegepast.
Voor een duidelijk spontanere vermogensontwikkeling zorgt vooral het bi-turbo-concept. In plaats van één grote turbocompressor zorgen twee kleinere aggregaten elk drie cilinders van gecomprimeerde lucht. Het grootste voordeel van de kleinere turbocompressoren is de geringere massatraagheidsmoment.
Reeds de geringste bediening van het gaspedaal wordt met een directe drukopbouw beantwoord.
Bovendien zorgt het gebruik van variabele kleptijden (dubbel-VANOS) voor een optimale ladingwisseling, wat een hoger motorkoppel bij lage toerentallen tot gevolg heeft en voor een buitengewone elasticiteit zorgt.
De volgende onderdelen voor de motor N54 zijn beschreven:
Op de printplaat in de DME-regeleenheid (MSD80) bevinden zich 3 sensoren:
De temperatuursensor dient voor berekening van de thermische belasting van de onderdelen in de DME-regeleenheid.
De omgevingsdruksensor wordt voor de berekening van de mengselsamenstelling gebruikt.
De omgevingsdruk daalt bij toenemende hoogte boven de zeespiegel.
De spanningssensor controleert de spanningsvoorziening via klem 87.
De DME-regeleenheid berekent de brandstofbehoefte van de motor. De benodigde brandstofhoeveelheid wordt als bericht via de PT-CAN naar de EKP-regeleenheid gestuurd.
Dit bericht wordt door de EKP-regeleenheid in een uitgangsspanning omgezet. Met deze uitgangsspanning wordt het toerental van de elektrische brandstofpomp geregeld. Daardoor wordt een op de behoefte gerichte opbrengst van de hogedrukpomp verkregen.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Car Access System (CAS) |
2 |
Zekering-/relaishouder in de Junction Box |
3 |
Elektrische brandstofpomp |
4 |
EKP-regeleenheid |
5 |
DME-regeleenheid |
|
|
Kl. 15 WUP |
Wekverbinding (klem 15 Wake-up) |
Kl. 30g |
Klem 30 geschakeld |
PT-CAN |
Powertrain-CAN |
|
|
De elektrische brandstofpomp is een in-tank-pomp.
Vanaf
klem 15 AAN wordt de elektrische brandstofpomp ingeschakeld.
De brandstof-hogedrukpomp brengt de brandstof onder druk (bereik van 50 tot 200 bar) en voert deze naar de rail.
De brandstof-hogedrukpomp is aan de achterzijde op de vacuümpomp bevestigd. De aandrijfas van de brandstof-hogedrukpomp is met de aandrijfas van de vacuümpomp verbonden.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Brandstof-hogedrukpomp |
2 |
Aansluiting voor hogedrukleiding naar rail |
3 |
Hoeveelheidsregelklep |
4 |
Elektrische aansluiting |
5 |
Aansluiting voor lagedrukleiding van de brandstofpomp |
|
|
De hoeveelheidsregelklep regelt de brandstofdruk in de rail. De hoeveelheidsregelklep wordt via een pulsbreedtegemoduleerd signaal (PWM-siagnaal) door de DME-regeleenheid aangestuurd.
Afhankelijk van het PWM-siagnaal wordt een doorstroomopening met aangepaste grootte vrijgegeven en wordt de voor de betreffende belastingstoestand van de motor benodigde brandstoftoevoerhoeveelheid ingesteld. Tevens is het mogelijk om de druk in de rail te verlagen.
Als een storing in het systeem wordt opgemerkt, bijv. uitval van de hogedruksensor, wordt de
hoeveelheidsregelklep stroomloos geschakeld. De brandstof komt dan via een zogenaamde bypassklep in de rail.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Brandstof-hogedrukpomp |
2 |
Aansluiting voor hogedrukleiding naar rail |
3 |
Aansluiting voor lagedrukleiding van de brandstofpomp |
4 |
Hoeveelheidsregelklep |
5 |
3 plunjers evenals inlaat- en uitlaatkleppen |
6 |
Overdrukklepl |
7 |
Bypassklep |
|
|
De hoeveelheidsregelklep is een onderdeel van de hogedrukpomp en kan in de werkplaats worden vervangen.
In de rail wordt de brandstof onder druk tussentijds opgeslagen en over de inspuitventielen verdeeld.
De raildruksensor meet de actuele brandstofdruk in de rail.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Elektrische aansluiting |
2 |
Verwerkingsschakeling |
3 |
Membraan met sensorelement |
4 |
Hogedrukaansluiting |
De brandstofdruk komt via de hogedrukaansluiting bij het membraan met sensorelement. De vervorming van het membraan wordt via het sensorelement omgezet in een elektrische signaal. De verwerkingsschakeling verwerkt het signaal en stuurt een analoog spanningssignaal naar de DME. Het spanningssignaal stijgt lineair bij toenemende brandstofdruk.
Het signaal van de raildruksensor is een belangrijk ingangssignaal van de DME voor de aansturing van de hoeveelheidsregelklep (onderdeel van hogedrukpomp).
Als de raildruksensor uitvalt, wordt de hoeveelheidsregelklep in noodloop door de DME aangestuurd.
Het inspuitventiel spuit de brandstof onder hoge druk in de verbrandingsruimte. Bij het inspuitventiel opent de punt van de verstuivernaald naar buiten en vormt daarbij een slechts enkele micrometers brede ringvormige opening. De ringvormige opening levert de straalgerichte directe inspuiting en zorgt voor een gelijkmatige, kegelvormige verspreiding.
De piëzoëlektrische bediening heeft t.o.v. de bediening met magneetspoelen de volgende voordelen:
Daardoor worden ook duidelijk verbeteringen m.b.t. de uitstoot van schadelijke stoffen en het brandstofverbruik verkregen.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Elektrische aansluiting |
2 |
Brandstofleidingaansluiting |
3 |
Lagen van piëzo-elementen |
4 |
Verstuivernaald, punt opent naar buiten |
5 |
Teflonring |
|
|
Een piëzo-element is een elektromechanische omvormer. Het piëzo-element is een keramisch element dat elektrische spanning direct omzet in een mechanische weg (kracht/weg). Het piëzo-element zet uit als een spanning wordt aangelegd. Daarmee wordt de slag van de versuivernaald verkregen.
Voor een grotere slag kan het piëzo-element in meerdere lagen worden opgebouwd.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Piëzo-element zonder spanning |
2 |
Lagen van piëzo-elementen |
3 |
Piëzo-element, spanning aangelegd |
|
|
De inlaatspruitstukdruksensor meet de onderdruk in het in inlaatsysteem.
De onderdruk in het inlaatspruitstuk dient als vervangingswaarde voor het belastingsignaal. De inlaatspruitstukdruksensor is na de gasklep aangebracht.
De motor is voorzien van twee turbocompressoren (een turbocompressor op het uitlaatspruitstuk voor cilinders 1 tot 3, een turbocompressor op het uitlaatspruitstuk voor cilinders 4 tot 6). De turbines zijn bestand tegen zeer hoge uitlaatgastemperaturen (1050 °C-techniek), die vooral bij zware belasting tot een merkbare verbruiksvermindering zorgen.
De
vuldruk van de turbocompressor wordt door de DME m.b.v. een wastegate-klep geregeld. Via die wastegate-klep wordt een gedeelte van het uitlaatgas langs de turbine gevoerd.
De wastegate-kleppen worden door de DME via elektropneumatische drukomvormers aangestuurd en kunnen variabel worden ingesteld.
Voor de koeling en de smering van de turbocompressor zijn op het lagerhuis twee aansluitingen voor het motorkoelsysteem en twee aansluitingen voor het smeersysteem aanwezig.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Dubbelwandig uitlaatspruitstuk (cilinders 1 tot 3), vastgelast met turbinehuis |
2 |
Olietoevoer |
3 |
Koelvloeistofuitgang |
4 |
Membraandoos van bypassklep |
5 |
Olieretour |
6 |
Koelvloeistofingang |
7 |
Turbocompressor met bypassklep |
8 |
Dubbelwandig uitlaatspruitstuk (cilinders 4 tot 6), vastgelast met turbinehuis |
De motor is voorzien van een volumestroomgeregelde oliepomp.
Deze pomp levert precies zo veel olie als voor het verkrijgen van het regeldrukniveau nodig is. De oliepomp wordt via een ketting door de krukas aangedreven.
Een elektromotor drijft de koelvloeistofpomp aan. Het vermogen van de elektromotor (400 Watt) wordt door een regelelektronica geregeld. Deze regelelektronica is via de bitseriële interface met de DME (Digitale Motor Elektronica)
verbonden. De DME berekent uit de belasting, het werkingsgebied en de gegevens van de temperatuursensoren de benodigde koelcapaciteit.
De DME stuurt de regelelektronica aan met een overeenkomstig signaal voor de regeling van de koelvloeistofpomp.
De motor van de koelvloeistofpomp wordt omspoeld door koelvloeistof. Daardoor worden de motor met de regelelektronica gekoeld. Met de koelvloeistof worden ook de lagers van de elektrische koelvloeistofpomp gesmeerd.
De olietoestandsensor meet de volgende grootheden:
De olietoestandsensor stuurt de meetwaarden naar de DME.
De variabele nokkenasregeling dient ter verhoging van het koppelin het onderste en middelste toerengebied.
Elke VANOS-magneetklep stuurt een VANOS-versteleenheid aan de inlaatzijde of aan de uitlaatzijde aan. De VANOS-magneetkleppen worden door de DME-regeleenheid aangestuurd.
De kleptijden van de motor zijn d.m.v. de beide variabele VANOS-versteleenheden traploos te beïnvloeden.
Door een grotere klepoverlap zijn bij stationair draaien de hoeveelheden restgas kleiner. Door de interne uitlaatgasrecirculatie in het deellastgebied wordt de hoeveelheid stikstofoxide gereduceerd.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
VANOS-versteleenheid, uitlaatzijde |
2 |
VANOS-versteleenheid, inlaatzijde |
3 |
Inlaatnokkenassensor |
4 |
Elektromagnetische klep |
5 |
Elektromagnetische klep |
6 |
Uitlaatnokkenassensor |
Voorzichtig! VANOS-versteleenheden niet verwisselen.
De VANOS-versteleenheden voor de inlaat- en uitlaatnokkenas hebben verschillende verstelwegen. Daardoor kan het bij verwisseling van de VANOS-versteleenheden tot motorschade door aanraking met de kleppen komen.
Aan de voorzijde van de VANOS-versteleenheid is de inbouwzijde ingegraveerd.
Bij deze motor wordt een gedeeld motorblok uit
aluminium toegepast. Ter verhoging van de stijfheid is
het onderste deel als Bedplate-construcite uitgevoerd.
De volgende systeemfuncties worden beschreven:
De vuldruk van de turbocompressor wordt door de DME m.b.v. een wastegate geregeld. De wastegates worden via elektropneumatische drukomvormer door de DME aangestuurd (referentieveld geregeld).
Naast de wastegates zijn er twee bypass-kleppen gemonteerd. Zonder bypass-kleppen zouden de turbocompressoren
tegen de stuwdruk van de gesloten gasklep in werken.
Wanneer
de gasklep sluit, openen de bypass-kleppen
door de verhoogde onderdruk in het inlaatspruitstuk. In geopende
toestand verbinden de bypass-kleppen de inlaatzijden
van de turbocompressoren met de uitlaatzijden van de compressoren. Zo wordt een te hoge vuldruk voorkomen.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Elektropneumatische drukomvormer (voor het verstellen van de wastegate aan de turbocompressor voor cilinder 4 tot 6), aangestuurd door de DME |
2 |
Elektropneumatische drukomvormer (voor het verstellen van de wastegate aan de turbocompressor voor cilinder 1 tot 3), aangestuurd door de DME |
3 |
Carterventilatieverwarming |
4 |
Inlaatspruitstukdruksensor |
5 |
Temperatuursensor inlaatlucht |
6 |
Elektrische stelmotor van de gasklep |
7 |
Bypass-klep, aangestuurd door de onderdruk in het inlaatspruitstuk |
8 |
Aanzuiggeluiddemper |
9 |
Vuldruksensor |
10 |
Motor |
11 |
Wastegates |
12 |
Intercooler |
13 |
Turbocompressor |
14 |
Terugslagklep met drukbegrenzing |
15 |
Terugslagklep naar de inlaatbuis |
|
|
De carterventilatie is drukgestuurd. Afhankelijk van de onderdruk in het inlaatspruitstuk
en de vuldruk wordt danwel via
een 6-voudige verdeelbuis in de inlaatkanalen geventileerd of
via de inlaatbuis voor de turbocompressor (cilinder 4 tot 6).
De ”verdeelbuis” is geïntegreerd in he kleppendeksel.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Carterventilatieverwarming |
2 |
Inlaatbuis voor de turbocompressor (cilinder 4 tot 6) |
3 |
Elektrische stelmotor van de gasklep |
4 |
Aanzuiggeluiddemper |
5 |
Luchtverzamelhuis voor inlaatlucht |
6 |
Motor |
7 |
Inlaatbuis voor de turbocompressor (cilinder 1 tot 3) |
8 |
Turbocompressor |
9 |
Terugslagklep met drukbegrenzing |
10 |
Terugslagklep naar de inlaatbuis |
Voor de carterventilatie zijn
2 kleppen ingebouwd.
Voor het koelsysteem met elektrische koelvloeistofpomp worden de mogelijkheden van het conventionele koelsysteem gebruikt. Via het warmtemanagement wordt de benodigde koelcapaciteit bepaald en wordt het koelsysteem overeenkomstig geregeld.
De volgende componenten worden door eht warmtemanagement beïnvloed:
Het koelend vermogen van het systeem wordt via
een traploos regelbare volumestroom van de koelvloeistof
aangepast.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Radiateur: |
2 |
Koelvloeistoftemperatuursensor bij radiateuruitgang |
3 |
Transmissievloeistofkoeler |
4 |
Transmissievloeistofkoeler met thermostaat |
5 |
Referentieveldthermostaat |
6 |
Elektrische waterpomp |
7 |
Turbocompressor |
8 |
Motor |
9 |
Warmtewisselaar verwarming |
10 |
Koelvloeistoftemperatuursensor op de motor |
11 |
Expansiereservoir voor koelvloeistof |
12 |
Elektrische ventilateur |
Het warmtemanagement stelt het
gewenste koelvermogen vast en regelt het koelsysteem
overeenkomstig. Onder omstandigheden kan de koelvloeistofpomp
zelfs helemaal wordne uitgeschakeld, bijvoorbeeld voor snellere opwarming
van de koelvloeistof in de warmdraaifase.
Bij stilstaande
en sterk opgewarmde motor pompt de koelvloeistofpomp
ook. Het koelend vermogen kan zodoende onafhankelijk
worden geregeld.
Het warmtemanagement maakt het mogelijk, buiten de de kennveldthermostaat om, verschillende referentievelden voor de regeling van de koelvloeistofpomp te programmeren. Zo kan de motorregeleenheid de motortemperatuur aan het rijgedrag aanpassen.
De motorregeleenheid (MSD80) regelt de volgende temperatuurbereiken:
Motoroliethermostaat
De motoroliethermostaat bevindt zich op het oliefilter.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Motoroliekoeler |
2 |
Kortsluitkanaal |
3 |
Motoroliethermostaat |
4 |
Motor |
De motoroliethermostaat wordt temperatuurafhankelijk
geopend of gesloten. Hij sluit echter nooit volledig, maar heeft een minimale oliestroom naar de
motoroliekoeler.
Tot een motorolietemperatuur
van 110 °C is de motoroliethermostaat
gesloten.
De opgevoerde motorolie
wordt via de motoroliethermostaat via het kortsluitkanaal
terug in de retour geleid. Op deze wijze wordt de motor vlot opgewarmd.
Vanaf
een motorolietemperatuur van 110 °C opent
de motoroliethermostaat en wordt de opening
van het kortsluitkanaal kleiner. Zo wordt de oliestroom naar de
motoroliekoeler vergroot. Vanaf circa 125 °C
is de thermostaat helemaal open.
De volumestroomgeregelde oliepomp (pendelschuifpomp) levert precies zoveel olie als nodig is om de regeldruk te bereiken.
De oliedruk, die wordt opgebouwd, werkt via
de stuurleiding op een regelplunjer met schuin aanloopvlak
(tuimelsteun) tegen de kracht van een drukveer.
Als de oliebehoefte van de motor stijgt, dan daalt de druk in het smeersysteem,
en daarmee ook in de regelplunjer. De oliepomp verhoogt de
opbrengst en stelt de juiste druk weer in. Wanneer de oliebehoefte van de motor weer daalt
regelt de pomp de stand van de regelplunjer een
overeenkomstig lagere opbrengst in.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Motor |
2 |
Digitale motorelektronica (DME) |
3 |
Oliedrukschakelaar |
4 |
Oliefilter |
5 |
Volumestroomgeregelde oliepomp met regelplunjer |
6 |
Stuurleiding (oliedruk) |
7 |
Olietoestandssensor in het oliecarter |
8 |
Turbocompressor |
9 |
Turbocompressor |
|
|
De olietoestandssensor melde de DME-regeleenheid
de motrolietemperatuur en het oliepeil. Voor
de berekening van het oliepeil rekent de DME-regeleenheid
de duur voor het opwarmen en het afkoelen van de
motorolie uit. De oliedruk activeert de oliedrukschakelaar.
De DME-regeleenheid stuurt via het
PT-CAN de waarschuwings- en controlelamp in het instrumentenpaneel
aan (rood: Oliedruk laag; geel: Oliepeil laag)
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Raildruksensor |
2 |
Hogedrukpomp met hoeveelheidsregelklep |
3 |
Elektrische brandstofpomp |
4 |
Brandstofonderdruksensor |
5 |
Verstuivers |
6 |
Rail |
EKP |
EKP-regeleenheid |
DME |
Digitale motorelektronica |
PT-CAN |
Powertrain-CAN |
|
|
Overeenkomstig de aanwezige systeemdruk tussen
de brandstofopvoerpomp en de hogedrukpomp wordt door de sensor primaire brandstofdruk
een spanningssignaal aan de motorregeleenheid (DME-regeleenheid)
uitgegeven.
De systeemdruk (primaire brandstofdruk) wordt
met de sensor primaire brandstofdruk voor de hogedrukpomp vastgesteld.
In de DME-regeleenheid wordt voortdurend een vergelijking tussen richtdruk en werkelijke druk uitgevoerd. Als de werkelijke druk afwijkt van de richtwaarde dan verhoogt resp. verlaagt de DME-regeleenheid de spanning voor de elektrische brandstofpomp, die als bericht via het PT-CAN aan de EKP-regeleenheid wordt verstuurd. De EKP-regeleenheid zet het bericht om in een uitgangsspanning voor de elektrische brandstofpomp. Zo wordt de benodigde primaire druk voor de motor (resp. hogedrukpomp) geregeld.
Bij signaaluitval (sensor primaire brandstofdruk) wordt
bij klem 15 AAN de elektrische brandstofpomp voorgestuurd
aangedreven.
Wanneer de CAN-bus uitvalt,
werkt de elektrische brandstofpomp via de EKP-regeleenheid
met de boordnetspanning.
De hogedrukpomp brengt de brandstof op een druk
tussen 50 en 200 bar. Via de hogedrukleiding
belandt de samengedrukte brandstof in de rail. In de rail wordt de brandstof onder druk tussentijds opgeslagen en over de inspuitventielen verdeeld.
De raildruksensor meet de actuele brandstofdruk in de rail. Wanneer
de hoeveelheidsregelklep in de hogedrukpomp opent, wordt
de teveel opgevoerde brandstof weer naar de toevoer van
de hogedrukpomp geleid.
Bij uitval van de
hogedrukpomp kan slechts beperkt worden gereden.
Wanneer de temperatuur van de koelvloeistof of de motorolie te hoog wordt, worden bepaalde functies in de auto zodanig beïnvloed, dat de motorkoeling meer energie ter beschikking heeft.
Demaatregelen worden in 2 functies onderverdeeld:
Waarschuwing! Werkzaamheden aan het brandstofsysteem alleen bij koude motor uitvoeren.
Bij koelvloeistoftemperaturen hoger dan 40 °C kan bij het losmaken van de verstuivers brandstof met hoge snelheid vrijkomen.
Drukfouten, vergissingen en technische wijzigingen voorbehouden.