Bij de dieselelektronica DDE7 zijn er vier adaptaties voor verschillende functies:
Deze adaptaties worden hierna beschreven.
De luchtmassameter wordt tijdens het gebruik blootgesteld aan invloeden als vervuiling en veroudering. Deze invloeden veroorzaken afwijkingen van de referentielijn van de richttoestand, wat leidt tot symptomen als vermogensverlies of zwarte rook. Om de gevolgen van deze problemen te verhinderen, is de adaptatie luchtmassameter ingevoerd.
De adaptatie luchtmassameter wordt door de DDE-regeleenheid uitgevoerd bij twee bedrijfspunten: bij stationair draaien en onder belasting bij bedrijfsomstandigheden die als volgt zijn gedefinieerd:
Verloop van de adaptatie bij elk van deze bedrijfspunten:
De adaptatie luchtmassameter berekent uit verschillende bedrijfsgegevens van de motor de luchtmassa die de motor theoretisch moet verbruiken. Deze waarde wordt in de DDE-regeleenheid vergeleken met de waarde die wordt gemeten door de luchtmassameter.
Als de DDE-regeleenheid daarbij in de gemeten waarde een afwijking van meer dan ± 8% vaststelt, wordt de afwijking in de regeleenheid opgeslagen als adaptatiewaarde. Omdat de adaptatie bij twee bedrijfspunten wordt uitgevoerd, zijn er twee adaptatiewaarden.
Op basis van deze adaptatiewaarden kan de regeleenheid de gemeten waarden voor verder gebruik bij de overeenkomstige functies corrigeren.
De servicefunctie Adaptatie luchtmassameter moet worden uitgevoerd wanneer de luchtmassameter is vervangen. Daarbij worden de opgeslagen correctiefactoren op 0 teruggesteld.
Voor de functie adaptatie van de middelhoeveelheidswaarde is een lambdasonde noodzakelijk. Deze lambdasonde is direct na de turbocompressor gemonteerd. De lambdasonde is als breedbandsonde uitgevoerd, die precieze lambdawaarden over een groot meetbereik levert. Bij de adaptatie van de middelhoeveelheidswaarde gaat het om een leerprocédé, waarbij de brandstof-lucht-verhouding (lambda-waarde) door aanpassing van het luchtvolume resp. uitlaasgasterugvoerpercentage correct wordt ingesteld. Dit procédé heeft geen uitwerking op de losse verstuiver.
Uit de door de lambdasonde gemeten lambdawaarde en de door het HFM gemeten luchtvolume wordt een over alle cilinders gemiddelde inspuithoeveelheid bepaald. Deze waarde wordt met de door de DDE-regeleenheid vastgestelde inspuithoeveelheid vergeleken. Als er een afwijking wordt vastgesteld, dan wordt het luchtvolume door het verstellen van de UGR-klep aangepast aan de werkelijke inspuithoeveelheid, zodat de correcte lambdawaarde wordt ingesteld.
De MMA is geen snelle regeling, maar een adaptief leerprocédé. Dit betekent dat de inspuithoeveelheidafwijking in een adaptief referentieveld wordt ingeleerd, dat in de DDE-regeleenheid permanent wordt opgeslagen.
De servicefunctie ”Adaptatie middelhoeveelheidswaarde” moet worden uitgevoerd wanneer één van de volgende componenten is vervangen:
Voor de UGR-klep met verstelslag-terugmelding wordt een adaptatiewaarde in de DDE-regeleenheid opgeslagen. Deze adaptatiewaarde beschrijft de positie van de eindaanslag van de UGR-klep.
De servicefunctie adaptatie UGR-klep moet worden uitgevoerd wanneer de UGR-klep wordt vervangen. De servicefunctie moet vóór het vervangen van de UGR-klep worden uitgevoerd.
Met de uitvoering van de servicefunctie wordt de adaptatiewaarde gewist. Na de montage van de nieuwe UGR-klep wordt de nieuwe waarde ingeleerd en in de DDE opgeslagen.
Voor de elektrische wervelklepversteller wordt een adaptatiewaarde in de DDE-regeleenheid opgeslagen. Deze adaptatiewaarde beschrijft de positie van de eindaanslag van de wervelklepversteller.
De servicefunctie Adaptatie wervelklepversteller moet worden uitgevoerd wanneer de wervelklepversteller wordt vervangen. De servicefunctie moet vóór het vervangen van de wervelklepversteller worden uitgevoerd.
Met de uitvoering van de servicefunctie wordt de adaptatiewaarde gewist. Na de montage van de nieuwe wervelklepversteller wordt de nieuwe waarde ingeleerd en in de DDE opgeslagen.
Voor de correcte controle van het opgenomen vermogen van de elektrische brandstofpomp wordt een adaptatiewaarde in de DDE-regeleenheid opgeslagen. Met deze adaptatiewaarde wordt het elektrische opgenomen vermogen van de brandstofpomp bij minimale aansturing opgeslagen.
Met deze adaptatiewaarde wordt de onderste grenswaarde voor de controle van het opgenomen vermogen van de brandstofpomp berekend.
De servicefunctie adaptatie elektrische branndstofpomp moet worden uitgevoerd wanneer de hogedrukpomp wordt vervangen. De reden daarvoor is, dat de hogedrukpomp van maatgevende invloed is op het opgenomen vermogen van de elektrische brandstofpomp.
Met de uitvoering van de servicefunctie wordt de adaptatiewaarde gewist. Na de montage van de nieuwe hogedrukpomp wordt de nieuwe waarde bij draaiende motor ingeleerd en in de DDE opgeslagen.
Voor een betere raildrukregeling wordt de referentielijn van de raildrukregelklep geadapteerd.
De servicefunctie Adaptatie raildrukregelklep moet worden uitgevoerd wanneer de raildrukregelklep wordt vervangen.
Met de uitvoering van de servicefunctie wordt de adaptatiewaarde gewist. Na de montage van de nieuwe raildrukregelklep wordt de nieuwe waarde bij draaiende motor ingeleerd en in de DDE opgeslagen.