Bij deze controle wordt onafhankelijk van het draaien van motor gecontroleerd, of de elektrische vacuümpomp het voor de rembekrachtiging noodzakelijke vacuüm kan opwekken.
De vacuümpomp wordt maximaal 20 s aangestuurd. Het vacuüm mag aan het begin van de systeemtest niet lager zijn dan -300 mbar vacuüm. Zo nodig moet het vacuüm door het bedienen van het rempedaal overeenkomstig worden afgebouwd.
Zodra het vacuüm lager wordt dan -500 mbar, geldt de controle als in orde.
De uitvoeringsvoorwaarden voor de systeemtest zijn als volgt: