MOST-bus: Ringbreukdiagnose

Voor de MOST-bus zijn er systeemoverkoepelende storingsgeheugeninvoeren in de regeleenheden. De systeemstoringen onderscheiden zich door het feit dat ze in een regeleenheid kunnen zijn opgeslagen, hoewel die regeleenheid in orde is. Met de informatie van de systeemstoringen in alle MOST-regeleenheden kan echter de storingsoorzaak worden achterhaald. Hierna wordt de systeemstoring ”Netwerk wekken zonder succes” behandeld. Deze storing kan in alle MOST-regeleenheden zijn opgeslagen.

Storingsgeheugeninvoer: Netwerk wekken zonder succes

De storing ”Netwerk wekken zonder succes” geeft een indicatie over een probleem met de optische overdracht. Op een plaats in de ring wordt geen of te weinig licht doorgelaten. De oorzaak kan zijn:

Er moet worden gecontroleerd, of de MOST-ring permanent of sporadisch onderbroken is. Voor de test testmodule Stabiliteit van de MOST-ring controleren selecteren en uitvoeren.

MOST-ring sporadisch onderbroken, dan Test lichtopbrengstvermindering uitvoeren.

MOST-ring permanent onderbroken, dan ringbreukdiagnose uitvoeren.

Test lichtopbrengstvermindering

De vermindering van de lichtopbrengst wordt in het testprogramma automatisch voor alle MOST-regeleenheid een voor een uitgevoerd. Als de Test lichtopbrengstvermindering voor een speciale regeleenheid moet worden uitgevoerd, dan:

  1. Luide muziek beluisteren.
  2. Bij ”regeleenheidfuncties” de speciale MOST-regeleenheid wisselen (componentenaansturing: MOST-bus lichtopbrengstvermindering) en bij de deze regeleenheid de optische lichtopbrengst verminderen (de lichtopbrengst wordt gedurende 5 seconden verminderd en vervolgens door de regeleenheid automatisch weer op de normale waarde ingesteld).
  3. Als de optische overdracht van een regeleenheid A naar zijn opvolger (regeleenheid B) in orde is, kunnen bij het verminderen en automatisch verhogen van de lichtopbrengst (door regeleenheid A) geringe storende geluiden (”knakken”) optreden.
  4. Wanneer de optische overdracht van regeleenheid A naar regeleenheid B niet in orde is, verdwijnt de muziek enkele seconden. De storing ligt dus tussen regeleenheid A, waarbij de lichtopbrengst verlaagd is, en zijn opvolger (regeleenheid B) in de MOST-ring.

Procedure 1. tot 4. meerdere malen herhalen, omdat deze methode geen betrouwbare herkenning oplevert, maar alleen een aanwijzing over een defect geeft. De overdrachtsroute waarbij de muziek verdwijnt, op loszittende stekkerverbindingen en een knik in de glasvezelkabel-draadbundel controleren. Als de visuele controle in orde is, dan kan de eenduidige lokalisering van het defect (zenddiode regeleenheid A, ontvangstdiode regeleenheid B, glasvezelkabel) alleen met behulp van de optische controle worden uitgevoerd.

Ringbreukdiagnose

Bij een ringbreuk (defect in de MOST-ring) moet als eerste worden bepaald, tussen welke MOST-regeleenheden het defect in de ring moet worden gezocht. Dit wordt met behulp van de ringbreukdiagnose vastgesteld.

Knooppuntpositie ”0”

Als de voeding van de MOST-regeleenheden uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld wordt, dan worden de MOST-regeleenheden in de zogenaamde ringbreukmodus gezet:

Alle MOST-regeleenheden sturen tegelijkertijd licht naar hun opvolger in de ring. Elke MOST-regeleenheid controleert bovendien of hij licht op zijn ingang ontvangt. De regeleenheid die geen licht op zijn ingang detecteert, slaat het knooppuntpositie 0 in zijn storingsgeheugen op. Derhalve ligt de ringonderbreking tussen de regeleenheid die het knooppuntpositie 0 heeft opgeslagen en de regeleenheid die vóór deze regeleenheid in de MOST-ring ligt.

Vaststelling van de regeleenheid met knooppuntpositie ”0”

Om een ringbreuk tussen twee regeleenheden te lokaliseren hoeft derhalve alleen maar de regeleenheid te worden bepaald die de knooppuntpositie 0 heeft ingevoerd. Indien er sprake is van een ringbreuk in het MOST-systeem, kan alleen nog met de headunit via diagnose worden gecommuniceerd. Dat is mogelijk omdat de drie regeleenheden op de K-CAN-bus zijn aangesloten. Omdat de signaaloverdracht in één richting plaats vindt, maar de ring onderbroken is, kan niet met de andere regeleenheden worden gecommuniceerd. Derhalve kan ook niet de regeleenheid worden bepaald die de knooppuntpositie 0 heeft opgeslagen. Om bij een ringbreuk de beide regeleenheden waar de ringbreuk tussen ligt, toch nog te kunnen bepalen, is nog een ander mechanisme in de MOST-regeleenheden geïmplementeerd:

De regeleenheid, die na de regeleenheid met knooppuntpositie 0 in de ring ligt, slaat de knooppuntpositie 1 op, de volgende regeleenheid in de ring 2 enz. Zo kan de ringbreukplaats aan de hand van de knooppuntpositie worden vastgesteld, die in de headunit opgeslagen is. Dit getal kan namelijk via de CAN-bus worden gelezen. Door het achterwaarts terugtellen, uitgaande van de headunit, wordt de regeleenheid met knooppuntpositie 0 bepaald.

De ringbreukdiagnose wordt in de testmoduul automatisch uitgevoerd. In de testmoduul wordt de knooppuntpositie aangegeven die in de headunit is opgeslagen. Andere procedure als na de vaststelling van de knooppuntpositie de ringbreukplaats niet automatisch kan worden vastgesteld:

Procedure voor het vaststellen van de ringbreukplaats m.b.v. de knooppuntpositie

  1. De volgorde van de regeleenheden in de ring vaststellen. (Daartoe in de testmoduul het menupunt ”Volgorde van de regeleenheden in de MOST-ring” selecteren)
  2. Uitgaande van de headunit door terug te tellen (m.b.v. het schema van de MOST-ring) de knooppuntpositie bepalen. Per regeleenheid altijd 1 aftrekken. Als de knooppuntpositie 0 wordt bereikt, dan ligt de ringbreuk tussen de regeleenheid met de knooppuntpositie 0 en de regeleenheid die vóór deze regeleenheid in de MOST-ring ligt.
  3. Aansluitend de spanningsvoorziening van de regeleenheid controleren, die vóór de regeleenheid met knooppuntpositie 0 ligt. Als de spanningsvoorziening in orde is, dan met de optische controle van de MOST-bus verdergaan.