De oliepomp moet onder alle gebruiksomstandigheden een gegarandeerde olietoevoer waarborgen. De nieuwe motoren bezitten een referentieveldgeregelde aansturing van de oliepomp (niet volumestroomgeregeld). Deze pomp levert slechts zo veel olie als voor de betreffende bedrijfsomstandigheden van de motor nodig is. Hierdoor ontstaan de volgende voordelen:
De oliedrukregeling wordt elektrisch door de DME via een elektrohydraulisch oliedrukregelventiel (magneetventiel) aangestuurd. Een oliedruksensor neemt de controle over.
Door de elektrische aansturing kan het vermogensverlies van de oliepomp verder worden geoptimaliseerd.
De volgende componenten worden beschreven:
Als oliepomp wordt de bekende verstelbare schottenpomp gebruikt. De pompas aan de opbrengstzijde bevindt zich uit het midden in het pomphuis en de schotten verplaatsen zich tijdens het draaien in radiale richting. Hierdoor vormen de schotten kamers met een verschillend volume. Als het volume groter wordt, wordt er olie aangezogen en als het volume kleiner wordt, wordt er olie door de oliekanalen weggeperst.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Pompas |
2 |
As |
3 |
Schotten |
4 |
Rotor |
5 |
Slingerplaat |
6 |
Regelplunjer slingerplaatsteun |
7 |
Regelveer |
8 |
Drukveer |
9 |
Regelplunjer |
|
|
De oliepomp wordt via een ketting door de krukas aangedreven.
Het oliedrukregelklep is een magneetklep (3/2-wegkleppen). De Magneetklep bevindt zich zijdelings in het motorblok. De digitale motorelektronica (DME) stuurt de oliedrukregelklep aan met een gemoduleerd pulsbreedte signaal.
Daardoor is een preciezere aansturing van de oliepomp mogelijk dan via de vloeistofstroom.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Motorblok |
2 |
Oliedrukregelklep |
De oliedruksensor is rechtstreeks aan het oliefilter bevestigd. De oliedruksensor meet de door de oliepomp geleverde druk. De oliedruk wordt gemeten in relatie tot de omgevingsdruk.
Het signaal wordt naar de DME-regeleenheid gestuurd.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Oliedruksensor |
2 |
Oliefilter |
3 |
Olie-water-warmtewisselaar |
|
|
De volgende systeemfuncties worden beschreven:
Via de oliedruk wordt nog steeds op basis van de behoefte de gewenste hoeveelheid olie geregeld.
Weliswaar regelt de DME de referentieveldgeregelde oliedrukregeling. Hiertoe worden de volgende ingaande waarden gehanteerd:
Het volgende overzicht geeft de het regelcircuit schematisch weer:
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Motor (bijv. N53) |
2 |
Signalen van de sensoren van de motor |
3 |
Oliedruksensor |
4 |
Signaal van de oliedruksensor |
5 |
DME-regeleenheid |
6 |
Aansturing van de oliedrukregelklep (3/2-wegkleppen) |
7 |
Oliefilter |
8 |
Ontluchting oliedrukregelklep |
9 |
Oliedrukregelklep |
10 |
Stuurdraad oliedrukregelklep |
11 |
Oliecarter |
12 |
Oliepomp |
De DME stuurt de oliedrukregelklep aan met een gemoduleerd pulsbreedte signaal. De oliedrukregelklep stelt dan een overeenkomstige oliedruk in, waarmee de regelplunjer van de oliepomp belast wordt.
Door de referentieveldgeregelde oliepomp is een nog nauwkeuriger regeling van de oliepomp mogelijk. Hiermee draagt deze maatregel bovendien bij aan de reductie van het verbruik en een daling van CO2-.
De benodigde oliedruk wordt via het toerengebied verminderd. De oliepomp hoeft vergeleken met de vloeistofdoorstroomregeling minder pompcapaciteit te leveren.
Het diagram toont de belastingafhankelijke oliedruk bij een motortemperatuur van 100 °C
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Curve 20 % |
2 |
Curve 25 % |
3 |
Curve 50 % |
4 |
Curve 75 % |
5 |
Koolmonoxide CO (100 %) |
6 |
Curve vloeistofdoorstroomregeling bijv. N52 |
Opmerking: Uitvallen van de oliedrukregeling.
Bij uitvallen van de referentieveldgeregelde oliedrukregeling vindt de olietoevoer vloeistofdoorstroomgeregeld (noodloop) plaats. Afhankelijk van de motor kan dit een brandstofverbruik van tot 5 % meer tot gevolg hebben.
Drukfouten, vergissingen en technische wijzigingen voorbehouden.