Reparatie-aanwijzingen aannemelijkheid van de sensoren
Aannemelijkheidscontrole van de sensoren controleren
Voorwaarde
- Gereedhouden van een thermometer met digitale weergave.
- De controle in een geschikt gedeelte van de werkplaats met een omgevingstemperatuur tussen 20 °C (68 °F) en 30 °C (86 °F) uitvoeren.
Binnentemperatuursensor (alleen IHKA)
Binnentemperatuursensor als volgt controleren.
- Alle ruiten en portieren sluiten
- Interieurtemperatuur met thermometer op hoogte en in de buurt van de interieurtemperatuursensor meten.
- De gemeten temperatuur vergelijken met de weergave van de binnentemperatuursensor in de testmoduul. De waarden moeten ongeveer gelijk zijn.
- Afwisselend warme en koude lucht in de ventilatie-opening van de binnentemperatuursensor blazen, de weergave van de binnentemperatuursensor in de testmoduul moet zich hierbij overeenkomstig wijzigen.
Attentie!
Voor het inblazen van warme lucht in de ventilatie-opening van de binnentemperatuursensor geen föhn gebruiken.
Buitentemperatuursensor
Buitentemperatuursensor als volgt controleren.
- De buitentemperatuur met een thermometer meten.
- De gemeten temperatuur vergelijken met de weergave van de buitentemperatuursensor in de testmoduul. De waarden moeten ongeveer gelijk zijn.
Condenssensor (alleen IHKA)
Condenssensor als volgt controleren.
- Ca. 10 seconden een vochtige doek bij het onderste uiteinde van de spiegelvoet houden.
- De weergave van de condenssensor in de testmoduul in de gaten houden; de waarde moet stijgen.
- De doek weer van de spiegelvoet verwijderen.
- De weergave van de condenssensor in de testmoduul in de gaten houden; de waarde moet dalen.
Zonnesensor (alleen IHKA)
De zonnesensor als volgt controleren.
- De zonnesensor met een universele zaklamp beschijnen (geen neonlicht gebruiken)
- De weergave van de zonnesensor in de testmoduul in de gaten houden, de aangegeven waarde moet zich wijzigen overeenkomstig de lichtsterkte.
Verdampertemperatuursensor
Verdampertemperatuursensor als volgt controleren.
- Middelste aanjagerstand inschakelen.
- De motor laten warmdraaien.
- De verwarming kort op warm instellen.
- De weergave van de temperatuursensor verdamper in de testmoduul in de gaten houden; de waarde moet stijgen.
- Verwarming uitschakelen en airconditioning inschakelen.
- De weergave van de temperatuursensor verdamper in de testmoduul in de gaten houden; de waarde moet afnemen.
Aanwijzing voor temperatuursensor verdamper
Als de airconditioning langer in werking is, daalt de verdampertemperatuur tot 1 °C (33,8 °F).
Koelmiddeldruksensor
Koelmiddeldruksensor als volgt controleren.
- Servicestation op koelmiddelcircuit aansluiten.
- Koelmiddeldruk met servicestation aan drukzijde bepalen.
- De gemeten koelmiddeldruk vergelijken met de weergave van de koelmiddeldruksensor in de testmoduul. De waarden moeten ongeveer gelijk zijn.